SAIGON!

“Saigon. I’m still only in Saigon.”

(Martin Sheen in ‘Apocalypse Now’)

Mijn vroege jeugd speelde zich gedeeltelijk af voor de televisie, en die liet elke dag de beelden zien die iedereen van mijn generatie op z’n netvlies gebrand zal hebben staan; de oorlog in Vietnam. Namen als Hanoi, Danang, Na Thrang, Khe San, My Lay, en natuurlijk Saigon hebben voor mij een haast mythische klank. Ik herinner me het einde van het ‘conflict’ nog als de dag van gisteren. En vooral het feit dat ik me nooit gerealiseerd had dat er uberhaupt een einde kon zijn. Vanaf m’n geboorte was er Vietnam, het was in mijn jonge ogen nooit anders geweest. De eerste mediaoorlog. ‘Embedded journalism’ (afhankelijke journalistiek dus) bestond nog niet, reporters renden van hot naar her om verslag te doen. Uiteindelijk heeft dat de VS de kop gekost. De slachting bij My Lai ging de wereld over, de publieke opinie keerde zich overal tegen de invasie, mensen gingen massaal de straat op. Drie gewone Amerikaanse jongeren staken zichzelf in brand uit protest. Jongens van sterfbare leeftijd verbranden bovendien hun draftcards. Naast Watergate, onderschatting en een gebrek aan zichtbare vijanden die tevens meesters waren in guerilla tactics en behept waren met een onvoorstelbaar improvisatietalent, waren die protesten funest voor een gunstige afloop.
Nixon viel. Gerald Ford trok de troepen terug en dat was dat. 3,14 miljoen Amerikanen hebben gediend in Vietnam, 58,183 daarvan zijn gesneuveld of missing in action. De directe kosten bedroegen 165 miljard dollar.
3,5 miljoen Vietnamezen lieten het leven, waaronder zo’n anderhalf miljoen burgers, inclusief vrouwen en kinderen. Het land werd gedrenkt in bloed, staal en dioxine. Agent Orange, een onbladeringsmiddel bedoeld om het zicht vanuit de lucht te verbeteren, maakt nog steeds slachtoffers, in de vorm van mismaakte kinderen. En dat allemaal omdat men geloofde in Kennedy’s dominotheorie: als Vietnam valt voor het communisme, valt de rest ook. Nu weten we beter. Zelfs Secretary of Defense Robert Macnamara heeft ondertussen toegegeven dat dat onzin bleek te zijn.
Voor Vietnam en de VS kwam dat inzicht te laat. Ongekende vernietiging van mens en natuur, van vooruitzicht en geluk was ieders deel. Een ramp van Bijbelse proporties. Jesus wept…
Vietnam is nu verenigd, en Coca Cola en hamburgers zijn op iedere straathoek te verkrijgen. Kapitalisme met een socialistisch sausje is de heersende doctrine vandaag de dag. Het was allemaal volstrekt voor niks.

Saigon, 30 April 1975. De NVA, het officiele leger van Noord Vietnam, rolt de stad binnen. Een tank walst door het hek van het Independence Palace, waar Nguyen Van Thieu, slechts 43 uur aan de macht, rustig wacht om zich over te geven. Dat doet zijn generaal, Minh, met de woorden ‘Ik ben hier om de macht over te dragen.’ De hoogste officier van de NVA laat hem weten dat men iets dat men niet bezit, ook niet kan overdragen. Oorlogspoezie van de bovenste plank.
De stad is ten prooi gevallen aan blinde paniek. Iedereen probeert weg te komen. Angst regeert. Op het dak van de Amerikaanse ambassade vertrekt de allerlaatste Hui-helicopter met aan boord wat CIA operatives en personeel. Anderen, voornamelijk Zuidvietnamezen, worden door mariniers van de trappen geschopt. En ik, 13 jaar oud, keek toe, verbijsterd. Ik zal het nooit vergeten.
Nu, 37 jaar later, landen we op het vliegveld van HCMC, Ho Chi Minh City, zoals Saigon daarna hernoemd werd door de overwinaars. Rond 1960 was het een van de drukste airstrips ter wereld. Nog steeds doet het aan een militair vliegveld denken. Kaal en lelijk, met betonnen hangars en helicopters, alsof er niets veranderd is. Ook de kleur van de uniformen is gelijk gebleven. Onbestemd groen, de kleur van de allesverzengende jungle.
Na de formaliteiten nemen we een taxi naar District One, waar ons hotel zich bevindt. Het eerste dat opvalt is de onwaarschijnlijke hoeveelheid brommers op de weg. Ze rijden zoals we in Amsterdam fietsen maar dan chaotischer. Motor City! Iedereen lijkt hier onder de 30 te zijn. De stad gonst en toetert, alles beweegt. Het is Valentijnsdag.

The Saigon Mini Hotel blijkt in een steeg te liggen die volgepakt is met streetfood tentjes. Dat kan geen kwaad, dunkt me, dus onze eerste Saigon maaltijd wordt ter plekke genuttigd, zittend op van die piepkleine plastic stoeltjes die je overal in Azie ziet. Het is warm, maar met een briesje. De stad is groener dan we verwacht hadden; bomenrijen omzomen de brede avenues. De architectuur roept herinneringen op aan vroeger, toen de Fransen hier de baas waren. Die zullen een traantje gelaten hebben om hun geliefde ‘Indochine”, vermoed ik zo. Om de hoek op de Duong Pham Ngu Lao drinken we een borrel. Hiphop, pop en rock beukt uit de speakers, harder dan ik het ooit in Bangkok heb gehoord. Toch doet deze stad leefbaar aan in vergelijking met BKK, niet zo meedogenloos betonnig, en de Vietnamezen zijn uiterst vriendelijk. Onder ons verpaatst zich het gemotoriseerde legioen. Op een plein wordt vrij elegant hacky-sack beoefent, in dit geval ‘voetbal’ met een shuttle. Iedereen is buiten. Hoertjes en toeristen draaien om elkaar heen in, politieagenten kijken verveeld toe. Er wordt me weed, heroine, cocaine en ‘ice’ aangeboden door straatdealertjes. Ik bedank beleefd. Af en toe schuifelt er een bedelaar voorbij wiens ledematen door mijnen zijn verpulvert, waarschijnlijk ver na de oorlog. Er ligt nog overal UXO, unexploded ordenance, verspreid over heel Zuid Oost Azie. Van Amerikaanse,   Chinese of Russische makelij.
Nergens een Starbucks te bekennen, wel Highland Coffeeshops, waar superieure Vietnameze koffie wordt geschonken. En dan is er natuurlijk eten. Iedereen verkoopt eten. De hele dag, de halve nacht, van varkensbaarmoeder (!) tot ingewanden, van gestoomde vis met citroengras tot ‘pho’, het nationale gerecht van Vietnam. Grote bakken soep met rundvlees en groenten,die voornamelijk als ontbijt dienen. Daar win je een oorlog mee, kan ik je verzekeren.
Maar ook Franse delicatessen zoals mosselsoep, verse croissants, kaas, te veel om op te noemen. Hier wordt serieus gegeten, de Godganse tijd. Zo ik onderweg gestorven mocht zijn, dan is dit de Hemel. Schiet me maar lek. Wat een feest.
Ik slaap onrustig die nacht en droom alle kanten op. Morgen is Saigon dan eindelijk, eindelijk, ook een beetje van mij.


Dit bericht is geplaatst in Jaroblog. Bookmark de permalink . Trackbacks en Reacties zijn beide tijdelijk gesloten.

2 Reacties

  1. Peter De Winter
    Posted %d/%m/%y at %H:%M | Permalink

    Ik ruik het eten al als ik jou bericht lees.I love the smell of pho in the morning.Hier thuis is het echter meestal een middag-of avondmaal.
    Mijn vrouw is stikjaloers op jullie ,het is nu drie jaar sinds ze haar thuisland achter liet. Maken jullie ook foto’s en kunnen we die ergens bekijken?
    Mijn vrouw hoopt dat jullie van haar land houden en dat wanneer ons huis is afgewerkt jullie eens op bezoek komen naar Antwerpen.
    Ondertussen genieten we verder van jullie reisverslagen.

    Groetjes
    Peter,Hà & Toby

  2. jaro
    Posted %d/%m/%y at %H:%M | Permalink

    We komen graag! By the way, de foto’s willen maar niet lekker laden, dus dat komt nog. De meeste zijn filmpjes, om het nog moeilijker te maken..;-)
    Vertel je vrouw dat we haar land fantastisch vinden! Ik heb veel respect voor de Vietnamezen. Stay well! Tot snel.