Onze reis door Vietnam zit er bijna op. Maar voor we definitief afscheid moeten nemen gaan we de zee op; in Halong Bay, een van de zeven natuurlijke wereldwonderen. Unesco World Heritage site sinds 1994, strekt het zich uit over 1500 km2 water en biedt het de argeloze bezoeker een onvoorstelbare, lang geleden door een mythische draak geschapen myriade van zo’n tweeduizend hoog uit de zee opgestuwde karstbergen die zich over de golven buigen als eeuwenoude zwarte reuzen, onverschillig en ongenaakbaar. Door wind en water uitgeslepen grotten doorklieven het poreuze gesteente, als in een poging de macht van de giganten te breken. Een droomlandschap zonder weerga.
We gooien er voor de verandering eens flink wat dollars tegenaan en zodoende krijgen we de kans drie dagen lang in een donkerbruine Chinese jonk dit wonderlijke gebied te doorkruisen. Slapen doen we in een fijne hut twee verdiepingen boven de waterlijn. Ik voel me eventjes als een rijke koopman uit Sjanghai, ergens in het midden van de 19de eeuw. Vergeet Love Boat, zink de Titanic, verkoop de Onedin Line, fuck de VOC en z’n Balkenende-mentaliteit, dit is het helemaal.
Wel heeft het ons van tevoren flink wat stress gekost. We hadden geboekt bij ons hotel, soort van, om precies te zijn bij de eerder genoemde Chim, onze hotelredder. Niks aan de hand, zou je zeggen, ware het niet dat we na betaling geen kwitantie hadden ontvangen. Dat betekent geen enkel tastbaar bewijs voor de transactie.
Beetje dom. Voor letterlijk hetzelfde geld had Chim een hele fijne week aan ons overgehouden. Onze Azie-instincten begonnen onbedaarlijk te loeien na het realiseren van deze fout. Wat als er de volgende ochtend helemaal geen bus voor de deur stopte? Wat als Chim eigenlijk Frits heette en dagenlang onvindbaar bleek? Dit soort vergissingen maken we nooit. Domdomdom! Ik nam me al voor om me drie dagen lang een weg door de krochten van Hanoi te McGuyveren, bewapend met een scherpe bamboestok en met een nauwelijks verholen hekel op zak, op zoek naar iemand die niet echt bestond.
Gelukkig bleek onze paranoia volledig voor niets te zijn geweest. Chim kwam ‘s ochtends keurig met de brommer aanrijden en overhandigde ons twee papiertjes en een vette glimlach. “Here’s your tickets, madame.” Carina is hier naar oud Frans gebruik een ‘madame’, daar moet je verder niks achterzoeken. De bus kwam even later. Chim en ik zijn ondertussen Facebookvrienden. Toch was het dom.
We rijden met wat lotgenoten naar Halong City, de plaats waar alle boten het niet al te ruime sop kiezen. Ik vreesde nog even voor een lange file van jonks terwijl we door het water ploegden, maar 1500 km2 is blijkbaar genoeg om elkaar niet in de weg te liggen. Wat volgde was onvergetelijk in schoonheid, en een beetje vermoeiend wegens kuddegedrag. Wij zijn nou eenmaal gewend alles zelf te doen, zoveel mogelijk weg van de groepen toeristen en wars van vastgestelde programma’s. Dat bleek helaas niet mogelijk. Elke dag vulde zich met strak georganiseerde uitjes en activiteiten. Nou ja, dat moest dan maar. Halong Bay is het meer dan waard. Het is een voorrecht hier te zijn.
Tuffend door de wirwar van rotsen kijken we onze ogen uit onze kop. Ik heb zelden zoiets indrukwekkends gezien. Majestueuze monsterbergen aan iedere kant, vreemde vormen opdoemend uit de mist als enorme wezens uit een andere wereld. Dit IS een andere wereld, niet van deze aarde, antiek en futuristisch tegelijk. Het is een tot leven gekomen fantasyboek. Een begenadigde Vietnamese schrijver die ik aan het lezen ben noemde deze rotsformaties ‘de kruimels die de Goden lieten vallen toen ze bergen aan het bakken waren.’ Dus dat. Ik denk aan ontdekkingsreizigers uit vervlogen tijden. Wat zouden ze gedacht hebben bij het zien van de mysterieuze karstkolossen?
Halong betekent ‘waar de Draak in de zee verdwijnt’. Een gigantische draak uit de bergen zou ooit op deze plek het water in zijn gerend, met zijn staart diepe groeven in het landschap achterlatend. Die vulden zich onmiddelijk met zeewater, totdat nog slechts de toppen van de bergen zichtbaar bleven. Ik kan me er alles bijvoorstellen. Zo moet het gebeurd zijn, en niet anders. Geologische verklaringen doen simpelweg geen recht aan dit schouwspel. Slijtageprocessen door weer, wind en water; ik wil het niet weten. Laat me nou.
De eerste dag leren we springrolls maken, iets dat we in Hoi An al uitgebreid gedaan hebben, en varen we aan boord van kleine bamboesloepen door grotten en natuurlijke stenen bogen, onder en tussen de bergen door. Wij zijn slechts dwergen hier.
De sloepen worden geroeid door vissers die al vele decenia of langer op het water leven, in drijvende huizen. Ze komen amper aan land. Ieder eiland heeft een hond die nog nooit vaste grond onder de poten heeft gehad. Ze vangen vis die dan worden vetgemest in met netten afgesloten gedeeltes. Deze mensen leven en werken, worden geboren en sterven op zee, alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. En dat is het ook. Hier wel. De kinderen gaan zelfs naar school op het water.
Onze ‘kapitein’ is een vrolijke, door de zon gebruinde oude heer met een leren huid en een opgeruimd karakter. Hij lacht voortdurend, zelfs als hij oude liedjes zingt met een verbazingwekkend mooie, ijle stem. Engels kan hij niet, maar dat hoeft ook niet als je zo zingt. We lachen veel terug.
‘s Avonds eten we aan boord van de jonk (die ik stiekem ‘Wim’ heb gedoopt). Het eten is beter dan ik had gedacht, zij het een beetje vlak van smaak voor Vietnamees. Maar ja, de touristen uit het Westen zijn de baas en die houden meestal niet van smaak. Westerlingen houden van aardappelen.
Daarna proberen Carina en ik samen met een Nederlands stel onze hand in octopusvissen met een van de bemanningsleden in een bootje naast het schip. We hebben geen geluk, de octopussen daarentegen wel. Die avond slaap ik als een rijke koopman. Uit Sjanghai.
De volgende ochtend om half acht is er ontbijt. Dat kan ik niet, dus smeer ik wat boterhammen voor onderweg. Carina leeft op in deze waterrijke omgeving. Voor haar is onze reis soms iets te vaak een soort gigantische stedentrip geweest. Weinig natuur, veel beton. Carina houdt van water. Ik wat minder; ik ben potdomme niet uit het slijk gekropen en helemaal tot hier ge-evalueerd om weer terug de nattigheid in te willen! En dan ben ik ook nog een onvervalste ‘citydweller’. Mij maakt al dat beton niet zoveel uit, en bovendien doet hitte me vrij weinig. Maar dit vinden we alletwee te gek. Win-win situatie dus. �
We worden met twee stellen op een kleinere boot gezet, alleen degenen die drie dagen geboekt hebben. Het betreft hier een jong stel uit Oostenrijk, waar niet veel uitkomt, en een ouder stel uit Duitsland, waar veel te veel uitkomt. Natuurlijk wordt er van ons verwacht dat we Duits praten. Ik vraag me af of ze zich wel ten volle beseffen dat ze de oorlog niet gewonnen hebben, maar besluit uit een soort Vietnamese beleefdheid het verder niet ter sprake te brengen. Don’t mention the war. We worstelen ons dapper door het Duits alsof we terug zijn op school. Kom maar op. Als het moet spreek ik zes talen, ondertussen jonglerend met borden, terwijl ik met m’n tenen calligrafie beoefen. Hangend aan het plafond. De Duitsers hebben een tourte Vietnam geboekt, compleet met vluchten van stad naar stad, hotels, uitstapjes, en een privegids, die nu waarschijnlijk ergens aan de wal dronken aan het worden is. �
We beklimmen een eilandje via een trap van 276 treden en kijken uit over Halong Bay, tot zover dat mogelijk is. Het zicht is vrij slecht. Flarden mist hangen als sluiers over de bergen. We beklimmen nog een eiland, waar de trap ophoudt na 70 treden en overgaat in zand en stenen. Doet me even een beetje aan Nepal denken, met als gevolg dat ik door de flashback in een mum van tijd boven ben en weer terug. Dat gaat in de Himalaya toch wat minder rap.
Hoogtepunt van de dag is met z’n tweeen in een kayak, twee grotten in, waarvan de laatste uitmondt in een grote, geheel afgesloten baai. Fantastisch! Als je hard roept klinkt je echo door het karst. De Oostenrijkers volgen ons gedwee, maar dat is logisch, ‘anschluss’ is ze per slot van rekening nooit vreemd geweest. Ze kayakken alsof ze in een enorme pan soep zitten te roeren. Daar wordt je dus zeiknat van. Niet mijn probleem. Carina heeft op roeien gezeten, ik ben ook niet achterlijk en we vormen al snel een vlekkeloos team. Ergens achter ons dobberen de Oostenrijkers.
We verkennen de baai tot we hoog op de rotsen een gekrijs van jewelste horen: apen. Die wonen hier klaarblijkelijk ook. Ze voeden zich met vruchten en drinken regenwater dat achterblijft in holle rotsen, vermoeden we. Navraag leert dat dat klopt, alleen worden ze door de vissers van de floating villages bijgevoederd. Die hebben het maar goed daar, als je het mij vraagt. Onderling ruzie maken lijkt me nergens voor nodig.
We bezoeken een drijvende parelkwekerij. Oesters van verschillende soorten en grootten worden voorzichtig gevuld met minieme ‘vuiltjes’, waarna de beestjes die inkapselen om zo een parel te vormen. Tenminste, in 30 % van de gevallen, de rest sterft. Weer een klein gedeelte van de gelukte exemplaren zijn volmaakt rond, en kunnen op de markt worden gebracht. Een absolute toestand voor wat glimmende balletjes, vooral als je parels niet mooi vind, zoals wij.
De avond brengt ons weer op de grote boot en in onze bescheiden koningshut.
De laatste dag komen er nieuwe mensen aan op de jonk, waaronder een gezin met drie jonge kinderen. De hel breekt los. De ouders in kwestie, eentje Brits en eentje Frans, zijn tussen al het baren door vergeten de kids een opvoeding te geven. Dat resulteert in totale anarchie aan de kant van de kinderen. Ze rennen schreeuwend en gillend over het dek, werpen zich als bavianen op alles dat ze zien en als pa er iets van zegt (wat heel weinig gebeurt) trekken ze zich er ab-so-luut niets van aan. “Wil je even rustig doen?” krijgt zelfs als antwoord: “Niet echt.” Als de oudste zich met z’n handjes aan de stuurinrichting van de boot waagt voel ik me genoodzaakt hem fysiek te bedreigen, iets dat papa en mama veel eerder hadden moeten doen. Hun pogingen zijn ‘too littlle, too late.’ Pestleiertjes.
Waar is de hondenfluisteraar als je hem nodig hebt? (‘Ik train de ouders en rehabiliteer de kinderen.’) Abortie is te laat, verdrinken mag niet, we moeten er mee leven. Iedereen denkt hetzelfde, niemand zegt wat, behalve een bemanningslid: ‘Luister naar je moeder!’ Ja, dan moet ze wel wat zeggen, eerst. En zonder iedere keer ‘please’ te gebruiken. Je hebt het niet tegen de melkboer, het zijn kinderen! Niks ‘please’! Mijn ouders waren heel relaxed, maar dit had ik niet moeten proberen. Kielhalen zeg ik.
Maar goed, terug naar Halong Bay. We maken met de jonk een lange tocht door de onwaarschijnlijke schoonheid van het verzonken gebergte, we staren naar het zwarte karst alsof we ons hele leven blind zijn geweest en nu pas onze ogen open doen. Onbeschrijfelijk mooi. Het is best koud, maar het maakt niet uit. Het zicht is niet optimaal, maar kniesoren die daar problemen mee hebben. Alles in onze moderne wereld is maakbaar behalve het weer. Het laatste uitstapje betreft een bezoek aan de Hang Sung Sot, de Surprise Cave, een wereld besloten in een berg, met drie grote kamers. Hier zou Tran Hung Dao , de grootste held die Vietnam gekend heeft, de scherpe, meters lange bamboestaken hebben verstopt die hij gebruikt heeft om de grote Kublai Kanh te verslaan. Hij begroef de staken in de Bach Dang rivier, zodanig dat ze onzichtbaar waren bij hoog tij. Hij daagde met kleine bootjes de Mongoolse schepen uit, die vervolgens woedend de achtervolging inzetten.Ze liepen vast op het meedogenloze bamboe, en bij laag tij staken de grote schepen als lollies op stokjes boven het water uit. Met brandende pijlen werden de oorrlogsbodems vervolgens in de fik geschoten. Geniaal, al had hij het niet zelf bedacht. De Vietnamese generaal Ngo Nguyen had op deze manier de Chinezen verslagen in 939. Maar beter goed gejat dan slecht bedacht.
Na drie lange dagen Halong Bay keren we terug naar het vasteland en naar Hanoi, met niet kapot te krijgen herinneringen aan een van de allermooiste plekken op God’s aarde. Weergaloos.
One Comment
Hier in Praag kun je de Codex Gigas bewonderen, ik weet niet op welke mnaier en hoeveel glas ertussen zit, maar toch Ik ga een dezer dagen (ik woon in Praag) dat boekie toch maar eens bekijken