The Reunification Express; de nachttrein naar Hanoi

19.49. Het treinstation van Hue. We hebben besloten de Reunification Express rechtstreeks nsaar Hanoi te nemen. Een reis van 600 kilometer in 15 uur. Er kleeft iets ongelofelijk romantisch aan reizen per trein. Alsof je een eeuw terug wordt geworpen.
We hebben betaald voor twee ‘soft sleepers’, beduimelde bedden in een coupe waar vier mensen passen. Stapelbedden. Gelukkig zijn we alleen. De trein heeft betere tijden gekend. De ramen kunnen niet open. Airconditioning in het dak.
We vertrekken op tijd. Enkele toeristen wagen zich aan dezelfde rit en bezetten wat andere coupe’s. De Vietnamezen kiezen voor de goedkopere plaatsen; harde of eventueel gecushioneerde houten banken, of ‘hard sleepers’.
Fluitend en brullend rolt het stalen gevaarte het station uit. Geuniformeerde beambten lopen door het gangpad heen en weer en controleren of iedereen op z’n plek zit, wel tien keer. Diefstal op de treinen is vrij normaal. Blijf bij je spullen. We maken de bedden op met een meegebracht laken dat we in tweeen hebben gescheurd.
Een vrouwtje met een kar eten gaat van wagon naar wagon, dezelfde onverstaanbare mantra herhalend met een oude, zangerige stem. We bemachtigen twee maaltijden, van rijst gemaakte kleefpasta met daarin een kern van bonen en wat gemalen vlees. Eitje erbij? Graag. Carina eet haar portie op. Ik heb geen honger.
Het spoor is het spoor, enkelvoudig op het grootste gedeelte van het traject, op sommige plaatsen dubbel zodat er gewacht kan worden tot de tegenligger gepasseerd is. De avond is al gevallen, de verlichte huizen en straten van Hue pellen zich buiten af tot er geen stad meer over is. Door het raam zien we steeds schaarser wordende lichtjes van het aanstormende plattenland, tot de duisternis ons geheel opslokt.

Het is nacht. Carina slaapt als een roos, de rest van de afgesloten coupe’s ook. Zelfs de beambten liggen op hun britsen. Ik ben wakker, zoals gewoonlijk. Door het raam kijk ik naar een wereld die langzaam dunner bevolkt lijkt te raken, ook al woont er hier overal wel iemand. 100.000.000 mensen telt dit land. Honderd. Miljoen. Mensen. Ik ben, meer dan ooit deze reis, alleen.
De wereld buiten onze kleine capsule verandert gestaag. Inktzwarte stroken jungle met duidelijk zichtbare spierwitte plekken, alsof iemand stukken uit het landschap heeft gescheurd. Zand, realiseer ik me. Ergens achter deze muur van planten en bomen ligt Highway 1, en daarachter verstopt zich de zee. Geen fluoriscerend groene rijstpaddies aan onze kant van de trein, slechts duisternis. Een gevoel van onherroepelijke eenzaamheid overspoelt me. De nacht is vaak een stille warme deken, soms echter presenteert zij zich als een kille, meedogenloze lijkwade. Vervreemding in een vreemd land. Ik sla mijn gemoedstoestand gade zonder me te laten meeslepen. Alles is zoals het is, altijd. Meer is er niet. Een geruststellende gedachte.
We sijpelen traag het noorden van het land binnen, soms wachtend op een zijspoor. Als we stilstaan is het iedere keer eventjes bijna geluidloos om me heen. De coupe wordt dan meteen warmer omdat de airco pas goed werkt als we rijden. De hitte drukt op me, zelfs ‘s nachts, opgesloten in het onbekende. Zoals gezegd, reizen per trein heeft iets romantisch. De romantiek van de onzekerheid, de twijfel en de belofte.
We passeren enkele onbeduidende stationnetjes, waar steeds een man met een grote lamp de trein begeleidt als die uiterst voorzichtig langs kruipt. De mannen dragen zonder uitzondering de karakteristieke groene helm van het Noordvietnamese leger. Hier is alles anders, ook al is het hetzelfde, zeggen mijn op hol gejaagde zintuigen.
Alles is zoals het is.
De vermoeidheid neemt eindelijk bezit van m’n geest. Liggend op het onderste bed zie ik tegenover me Carina slapen, op haar rug, een verstilde vorm in een bewegend projectiel. Ik ben jaloers op de vrede die het beeld uitstraalt. Ik wil alleen nog maar slapen, zoals zij, onbewust van de duisternis daarbuiten. Ik sluit mijn ogen en geef me over. Onrustig, maar moegestreden val ik in een soort halfslaap die bestaat uit geluiden, verwarrende dromen en het onmiskenbaar voorbij tikken van de tijd.
Na ettelijke uren komt de zon op. Het licht stroomt aarzelend binnen door de kieren van de gordijntjes. Gulzig richt ik me op om de dag te ontvangen. Buiten zie ik het trage landschap aan ons voorbij trekken, wakker wordend net als ik, dankbaar zoals ik. We naderen Hanoi. De eerste huizen doemen op, rakelings langs het spoor. Als je je handen uitsteekt kun je ze aanraken, zo lijkt het. Ook Carina ontwaakt. Samen kijken we door het raam naar buiten, naar de steeds groeiende stad. Dan komen we tot stilstand op het eindstation: Hanoi. Het is 11.15.       

   

   

This entry was posted in Jaroblog. Bookmark the permalink. Both comments and trackbacks are currently closed.