Delightfull Dalat; en weer een Franse droom aan flarden.

Dalat ligt op een kleine 1500 meter boven de zeespiegel. Het is er aangenaam koel vergeleken met Saigon, en dat is precies de reden dat het plaatsje uberhaupt bestaat. Dalat bestaat namelijk niet echt; het is volledig gebouwd door de Fransen. Ze wilden een ‘retraite dans le pays’, een plekje om bij te komen van de hitte van de hoofdstad en de administratieve rompslomp en algemene mal du tete die bij het besturen van een kolonie schijnt te behoren.
We arriveren per bus. De lijndiensten van stad naar stad zijn, vreemd genoeg, al geruime tijd geprivatiseerd. Dat wil zeggen dat je meestal in een 15 persoonsbus wordt vervoerd, die dan 19 personen bevat, hoofdzakelijk Vietnamezen. Gezellig is het wel, soort van. Er wordt gereden alsof hun leven er van afhangt.
Deze maal hebben we het echter anders aangepakt om tijd te winnen. De nachtbus, een echte liner met airco en ‘bedden’. Soort van. Je stoel kan verder naar achter en er is ruimte voor je benen, als je Vietnamees bent. Ging prima, soort van.
We winnen langzaam hoogte, in het holst van de nacht, geflankeerd door dichte jungle. We slapen maar gedeeltelijk en vrij onrustig. De volgende ochtend arriveren we om half zes ‘s ochtends op het busstation van Dalat. Een taxi neemt ons mee naar het plaatsje zelf, enige kilometers verderop.

En daar sta je dan, om zes uur, met je goeie fatsoen, wat bagage en geen hotel, op een pleintje in Dalat. Eerst maar eens ontbijten. Aangezien we nog geen trek hebben in kippenpoten, zwanenhals gevuld met duiven en god weet wat, opteren we voor patat. Soort van.
De markt komt op gang. In Vietnam staat men vroeg op, wat heet, midden in de nacht. De waar die verkocht wordt is hoopgevend; door het klimaat zijn ze hier gespecialiseerd in groente en fruit. Aardbeien, mango’s, appels, de hele reut, maar ook artisjokken (!), bloemkool, broccoli en winterpenen, en bloemen in alle smaken. Je kan het zo gek niet bedenken of ze hebben het.
Dalat wordt duidelijk minder door kortgebroekte met reusachtige camera’s zwaaiende westerlingen geteisterd dan Saigon, je wordt dus volledig met rust gelaten. Ze zijn hier ouderwets vriendelijk, de kinderen roepen om de meter ‘Hello!’ en de lach is echt, al vinden ze je maar vreemd. Vinden wij ook, eigenlijk. Carina moet op de foto met een jonge meid. Wij zijn de enige bezienswaardigheid in dit slaperige bergstadje. We vinden onze weg naar een straat met hotels, waar Carina er een aantal checkt, om vervolgens weer bij de eerste uit te komen. Best een fijne kamer.

Dalat is ‘ontdekt’ door de zelfs onder Vietnamezen immens populaire Doctor Yersin, in 1893. Er was nog geen enkele bebouwing of nederzetting. Vanaf 1905 maakten de Fransen er werk van en lieten in de volgende decennia straten, villa’s en zelfs een meer aanleggen. Uitvoering was in handen van twee gevierde Franse architecten, Leonard en Veysseres, in het thuisland verantwoordelijk voor enkele strandresorts zoals Le Touquet en Deauville. De stijl is te omschrijven als een fusie tussen regionale architectuur en het toen moderne Art-Deco. In het begin werd er vrijwel alleen op hoge palen gebouwd, wegens de vele bezoeken door wilde dieren als olifanten en tijgers. Die zijn nu allemaal vakkundig afgeschoten.
Dalat is een gedroomde utopie, uit de tijd dat ‘l’Indochine’ een eeuwig Frans Rijk leek. Het waren ook de Fransen die er de eerste groenten gingen verbouwen. Nu profiteren de Vietnamezen met volle teugen van deze uit de hand gelopen toekomstvisie, ze lopen er hand in hand en peddelen over het meer in waterfietsen vermomd als zwanen. Romantisch van aard als ze zijn beantwoordt Dalat prima aan hun behoeftes. Ook bij ons gaat de versnelling aangenaam omlaag. Een plek om te mijmeren. Als je Frans bent, vooral over hoe het geweest had kunnen zijn.

We bezoeken het zomerpaleis van Bao Dai, de laatste vorst, zoals verwacht vol met originele 50′s/60′s spullen, en een piepkleine rode Morris dinkytoy die voor auto moet doorgaan. Geen wonder dat de beste man niet al te serieus werd genomen. Het ruikt er enigszins muf. Ik denk dat het hoofdkwartier in Hanoi vergeten is te vermelden dat de ramen open mogen.
Hoogtepunt van het plaatsje is toch wel The Crazy House. Een bizar en nog immer groeiend nest gebouwen, gangen, kamertjes en bruggetjes, het geesteskind van een vrouwelijke architect, Vietnamees, opgeleid in Moskou en tegelijkertijd absoluut niet van deze planeet. De Efteling in een koortsdroom, zeg maar. Nauwelijks te omschrijven. Je kan er zelfs blijven slapen, voor 30 dollar per nacht. Om elf uur in de ochtend staan er dan wel enkele bussen dagjesmensen verbouwereerd door je kabouterraampje te koekeloeren. Te gek dit, letterlijk. En niet eens lelijk. Het staat in de top 10 vreemdste gebouwen ter wereld, echt. Heb ik niet bedacht. Bovendien, en tot ons genoegen, maken ze hier wijn. Da lat wijn, en da lat ligt aardig hoog. Fruitig, fris, met een bittertje. Soort van.
Drie dagen lang slenteren we door het plaatsje, het ‘hello’ van de kinderschare als een echo met ons meevoerend. We eten slakken op de avondmarkt, verschillende soorten die ik alleen ken als lege verzamelhuisjes in grenen kastjes. Dit alles onder enige belangstelling van de locals, terwijl ze er zelf wel pap van lusten, en misschien ook wel van maken. Curry maakt rauwe bomen zoet. ‘Alles Is Eetbaar’ zou in de vlag geborduurd dienen te worden. Waarna men ook de vlag zelf soldaat zou kunnen maken. Met een sausje van linnen, op een bedje van vlaggenstok.
We huren een brommert en rijden de bergen in. Overal kassen. Overal bloemen. We worden heel even aangehouden door ijverige politieagenten, heel even maar, tot ze zich realiseren dat het taalprobleem het niet waard is. Verder omhoog rijden we en weer terug. Bij dezelfde controlepost staat een officier met een belangwekkend hoofddeksel gemoedelijk te lachen met wat boerinnetjes op leeftijd. Saigon lijkt ineens ver weg…

Whitney Houston blijkt overleden. We drinken bij elk glas Dalat op De Stem. Wat je ook moge denken van haar repertoire, ze was een hele grote, en meer dan terecht. Had Kevin Costner, de Bodyguard, toch gewoon Bobbie Brown een rotschop moeten verkopen. Not your perrogative, Bobbie, not yours.
Ik schrijf, leef en geniet op de lome, belangarme manier die Dalat kenmerkt. Bij het prieeltje aan het meer krijg je gratis jasmijnthee, zittend tussen de bloemen. Apres nous le deluge.

Medelijden met Fransen heb ik niet snel, maar toch; dit was hun voorstelling van ‘la vie en rose’, en weer ging het aan flarden, opgelost in mist, teniet gedaan door de voortschrijdende tijd die niet alleen wonden heelt, maar ook dromen steelt. Au revoir, fin de siecle, het is aan de Vietnamezen nu. En dat gaat ze best makkelijk af als je het mij vraagt.
Soort van.
      

This entry was posted in Jaroblog. Bookmark the permalink. Both comments and trackbacks are currently closed.

One Comment

  1. Posted %A %B %e%q, %Y at %I:%M %p | Permalink

    Hey Mish! Good to see you’re enjoying your trip in Vietnam. YOU ATE PHO! good on you, that’s the best dish ever. God Bless and hope that you come back saltefy and hopefully in one piece.