Hoi An, de weg erheen en hoe je springrolls eet.

Na vier luie, warme dagen in Quy Nhon gaat het bloed weer kriebelen. We regelen vervoer naar de volgende plaats van bestemming: Hoi An. Verder van de kust, maar in de goede richting, noordwaarts. Aangezien Quy Nhon geen plek voor westerlingen is  wordt het dit keer een krap busje met louter Vietnamezen. We zitten voorin naast de chauffeur, zo heeft Carina via de hotelbaas geregeld. De vorige rit moest ik mijn benen opvouwen tot yoga-achtige proporties. Aziaten hebben de bewonderenswaardige vaardigheid om in reissituaties onmiddelijk in slaap te vallen, en voor zo lang als nodig is, iets dat mij nog nooit gelukt is.
De busboy neemt achter mijn stoel plaats, zodat hij in ieder geval, liefst luidkeels, met de chauffeur kan communiceren, mocht dat nodig zijn. Het was blijkbaar voortdurend nodig. Daar gaan we dan.
Onze chauffeur is een gezellig uitziende, gezette man met een dun snorretje en een stem als een misthoorn. Hij bezit twee telefoons die om de beurt en soms alle twee tegelijk worden gebruikt, waarbij ook de claxon om de 5 seconden bediend moet worden, dit alles vanzelfsprekend tijdens het rijden. Dat rijden is een verhaal op zich: ons busje jakkert voort met de snelheid van een Formule 1 wagen, alles en iedereen inhalend alsof de Duivel zelf ons dicht op de hielen zit. De weg is, zoals bijna elke stretch Highway 1, eenbaans. Om Satan verder achter ons te laten schieten we de tegenliggers op de andere weghelft regelmatig met veel bravour en nog meer ijskoude doodsverachting tegemoet, waarbij telefoneren niet geschuwd wordt. Ik heb nog nooit zoveel bussen, brommers en vrachtwagens van voren gezien, rijdend wel te verstaan. Van dichtbij. Een spelletje ‘chicken’. Wie wijkt is een mietje. Achter ons in de bus liggen de meeste Vietnamezen vredig te slapen.
Ik maak zoveel mogelijk grappen (want humor is de remedie tegen alles). Op een gegeven moment barsten we in lachen uit en onze olijke chauffeur gunt ons een brede lach terug. Voor hem is dit pindakaas. We filmen een gedeelte, voor de nabestaanden. Dat lijkt hem iets af te remmen in z’n avontuurlijke rijstijl, maar wild blijft het hoe dan ook. Ach, je leeft maar een keer. De vraag is hoogstens hoe lang.
Na ettelijke kilometers en veel getoeter heeft hij z’n cruisesnelheid te pakken. De haast ebt weg, zelfs zodanig dat ik hem soms smekend wil aankijken; ‘Haal dan toch in, man!’ Alles went. Ook zelfmoord.
Om een snel verhaal kort te maken komen we na 5 uur shaken, but not stirred, aan in Hoi An.

Hoi An is prachtig. Een sprookje zelfs. Er staan maar liefst 800 huizen op de Unesco Werelderfgoed lijst, het hele oude hart van het plaatsje. Talrijke lampionnen verlichten de straatjes waar oude Chinese koopmanswoningen en okerkleurige Franse huisjes zich nestelen in de gloed. Er is een zeer zeldzame overdekte brug in Japanse stijl, die in de glorietijd de oude wijken met elkaar verbond. Veelkleurige bootjes dobberen als veertjes op de rivier die Hoi An oorpsronkelijk zo welvarend heeft gemaakt. Al in de eerste eeuw was dit een handelsstadje in het rijk van de Cham, een vervlogen volk dat specerijen verkocht en imposante torens bouwde. Enkele eeuwen terug streken Japanners, Chinezen en zelfs Hollanders er neer om een graantje mee te pikken. Wat later precies de terugval heeft veroorzaakt blijft gissen, maar het dichtslibben van de rivier heeft er zeker mee te maken.
Nu leeft Hoi An voornamelijk van toerisme. Hele busladingen worden op haar oevers leeggestort, vaak voor een dagje of zelfs avond. Natuurlijk verblijven er ook genoeg bezoekers, waaronder wij. We hebbben dit keer geopteerd voor een iets luxere kamer van 30 dollar per nacht. Groot, de wanden en plafond met donker vlammend hout bedekt, en een bad in de kamer. Bewerkt Chinees meubilair, ook van hout, met een bureautje waar ik me van kan voorstellen dat je er een boek kan schrijven.
Hoi An doet ons onmidddelijk denken aan die andere door Unesco geclaimde sprookjesstad; Luang Prabang in Laos, waar bijkans alles van mahonie en teak gemaakt lijkt te zijn. Hier gaan we het wel even uithouden. Zeker als na een dag of twee de ongebreidelde verkooplust van de Vietnamezen begint te wennen, of ze kennen ons al een beetje. Wij kopen alleen als we dat zelf beslissen. Impulsaankopen zijn ons vreemd, al is er hier genoeg moois te scoren. Carina heeft een konische bamboe hoed tegen de zon aangeschaft, zo een die praktisch alle vrouwen hier bezitten, behalve de jonkies. Staat ‘r notabene erg goed.

We raken aan de praat met een Amerikaan, weer uit Seattle, maar volkomen het tegenovergestelde van de conservatieve Christen(hond) uit Saigon, die bedelaars uitschold en sprak over de doodstraf alsof dat daadwerkelijk zou verschil zou maken. Deze was van een ander, meer bestendig hout gesneden. Hij was leerbewerker en maakte uitstekende tassen en portemonnees die nooit meer stuk gaan. We zouden de komende dagen elke avond ‘happy hour’ doen met Handsome Dan, in dezelfde bar aan het water. Hij zit elk jaar een maand in  Hoi An. Heel Zuidoost Azie had ‘ie al gezien, zoals wij, dus had hij besloten om ee plek te kiezen en daar gewoon te blijven; Vientianne (Laos), Hanoi of Hoi An. Om ons heenkijked begrepen we z’n keuze uitstekend. Via Dan doen we een hele vrindenschaar op. Greg ‘Buddha’, een Amerikaanse goudsmit met een enorm lijf en een imposante kale kop; Than Gia Do, m’n nieuwe Vietnamese broertje aangezien onze namen op elkaar lijken (Ja-Ro, Ja-Do), die accountant is bij de een van de vetste golfcourses van Danang; en Lin, een jongen met een klein dochtertje en een groot hart. Een bonte stoet mensen trekt aan ons voorbij. Niet voor de eerste keer in m’n recente bestaan heb ik het gevoel een bevoorrecht mens te zijn.
Overdag fietsen we door de oneindige rijstvelden, eten ‘white roses’, witte dumplings met garnalengehakt, of bezoeken de koopmanswoningen, waar al generaties dezelfde families wonen, portretten van groot-en overgrootvaders prominent aan de  muren. Prachtige huizen zijn het, vol karakter en met veel trots donker hout, meestal langwerpig, met een onoverdekte binnenplaats om de voorkant en achterkant te scheiden. Planten en bloemen versieren het buitengedeelte. De meesten zijn qua stijl een fusie van Japans, Chinees en Vietnamees, zoals het plaatsje zelf ooit was. Als er een nieuwe telg is geboren wordt de placenta begraven in de tuin. Na de dood komt men hier te rusten in de schoot van Moeder Aarde.
De mensen zijn de aarde, de aarde de mensen. Hier is een man zonder land een man zonder ziel.
De laatste avond neemt Do ons mee naar een restaurant in een heel klein straatje. Daar strijken we neer aan een lange tafel en binnen een mum van tijd worden er hartige pannenkoeken Hoi An stijl, bamboeprikkers met vlees, kruidige basillicum en nog veel meer lekkers op tafel gezet. Je neemt een tweetal blaadjes deeg, stopt er in wat je lekker vind, en vervolgens rol je het zaakje dicht. Springroll extravaganza! Loempia Parade!
Wat je eet wordt afgerekend, de rest niet. Greg Buddha wordt letterlijk gevoerd door mama. Binnen drie kwartier is het gebeurd en is iedereen vol. Wat een feest.
We nemen beneveld en voldaan afscheid van Do, Greg en Handsome Dan. Morgen vertrekken we naar Hue, de oude hoofdstad van het Rijk dat Vietnam ooit was. Maar Hoi An zullen we nooit meer vergeten. Bedankt, voor alle liefde.

This entry was posted in Jaroblog. Bookmark the permalink. Both comments and trackbacks are currently closed.

2 Comments

  1. jose v. Nieuwenhoven
    Posted %A %B %e%q, %Y at %I:%M %p | Permalink

    Het Leven kan zo zoet zijn, heerlijk.

  2. Posted %A %B %e%q, %Y at %I:%M %p | Permalink

    i love traveling my fav cupearts while traveling are portraits n crowded places.. nice portrait..the pictures conveys that Vietnam is a calm place wit nt much rush around..i really wish to see the market place of Vietnam..the long exposure of the old building is vry attractive n unique..thanx a lot for sharing this..its really intersting..